Belastingplan 2009

                    NFB Nieuwsbrief Miljoenennota 2009

1      Inleiding

Op dinsdag 16 september 2008 is de Miljoenennota 2009 aangeboden aan het parlement. Ook is het Belastingplan en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen ingediend. In deze nieuwsbrief geven wij u een overzicht van diverse voorgestelde (fiscale) maatregelen die vóór, op of na 1 januari 2009 ingaan. In hoofdlijnen wordt aangesloten bij de verschenen Memorie van Toelichting op het Belastingplan 2009 en de Overige fiscale maatregelen 2009. De belangrijkste onderwerpen worden hierin behandeld en voorzien van enige toelichting. 

1.1     Belangrijkste wijzigingen

In het Belastingplan 2009 worden de doelstellingen van het kabinet vertaald in fiscale maatregelen. De speerpunten zijn het bevorderen van innovatief ondernemerschap, vergroening, vereenvoudiging en het bevorderen van de arbeidsparticipatie. 

1.2     Algemene Beschouwingen

De aangekondigde fiscale maatregelen zijn nog niet definitief en kunnen daarom veranderen. Bij de verdere parlementaire behandeling zullen de meeste voorstellen haar definitieve beslag krijgen. Naar verwachting gaan de meeste voorgestelde maatregelen in op 1 januari 2009. Sommige maatregelen zullen later ingaan (1 april 2009 of 1 januari 2010 of 1 januari 2011 dan wel 1 januari 2012) of terugwerken (naar 1 januari 2008 of 1 april 2008 of 1 juli 2008 dan wel 16 september 2008). 

2      Inkomsten- en loonbelasting

 

2.1     Bijtelling voor privégebruik auto van de zaak

Om het gebruik van zuinige auto’s verder te stimuleren, wordt in 2009 naast de bestaande categorieën zeer zuinige auto’s (14%) en andere auto’s (25%) een nieuwe tussencategorie van 20% geïntroduceerd. Deze nieuwe categorie geldt voor auto’s met een CO2-uitstoot tussen de 96 en 116 gram per kilometer voor dieselauto’s en tussen de 111 en 140 gram per kilometer voor auto’s met een andere motor (benzine, elektro, benzine en elektro, LPG en aardgas). De bijtelling geldt voor ondernemers, resultaatgenieters en werknemers. De bewijslast dat sprake is van een (zeer) lage uitstoot ligt bij de ondernemer, de resultaatgenieter, de werkgever of de werknemer. 

3      Inkomstenbelasting

 

3.1     Aanpassing tarieven

In 2009 wordt het inkomstenbelastingtarief in de 1e schijf verlaagd van 2,45% naar 2,35%. Het tarief in de 2e schijf wordt verhoogd van 10,70% naar 10,85%. 

3.2     Nominaal constant houden zelfstandigenaftrek

In afwachting van een eventuele gehele omzetting van de zelfstandigenaftrek in de MKB-winstvrijstelling (na consultatie van bedrijfsleven en advieswereld) wordt in 2009 binnen de fiscale ondernemersfaciliteiten meer nadruk gelegd op de MKB-winstvrijstelling in plaats van de zelfstandigenaftrek. In 2009 vertaalt zich dit in het nominaal constant houden van de bedragen van de zelfstandigenaftrek. 

3.3     Verhoging MKB-winstvrijstelling

In samenhang met het nominaal constant houden van de zelfstandigenaftrek wordt de MKB-winstvrijstelling verhoogd van 10% naar 10,7%. In 2009 geeft de MKB-winstvrijstelling recht op een vrijstelling van 10,7% van de winst - na vermindering met de ondernemersaftrek - voor ondernemers die voldoen aan het urencriterium. De MKB-winstvrijstelling heeft ook invloed op een eventueel verlies; in dat geval is 10,7% van het ondernemingsverlies vrijgesteld en derhalve niet aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. 

3.4     Verhoging startersaftrek

Om de fiscale faciliteiten beter toe te snijden op startende ondernemers wordt in 2009 de startersaftrek verhoogd van € 2.035 naar € 2.190. 

3.5     Automatische verlenging VAR

In het kader van de administratieve lastenverlichting zullen beschikkingen verklaring arbeidsrelatie (VAR-beschikkingen) voortaan automatisch worden verstrekt wanneer zich gedurende enkele jaren geen wijziging heeft voorgedaan. Hierdoor hoeft in die gevallen geen verzoek vooraf meer te worden gedaan. Voorwaarden voor de automatische verlenging van de VAR-beschikking zijn dat drie jaren achtereenvolgens een verzoek is ingediend voor hetzelfde soort werkzaamheden. Hierbij moeten al die verzoeken hebben geleid tot dezelfde soort VAR-beschikking en mogen die beschikkingen daarna niet zijn herzien. Doordat in september 2008 reeds een begin is gemaakt met het verzenden van de VAR-beschikkingen voor 2009, wordt om uitvoeringstechnische redenen de wijziging doorgevoerd met ingang van 1 januari 2010. 

3.6     Gelijktrekking autokostenvergoeding

Een gift in de vorm van het afzien van een vergoeding van kosten voor vervoer per auto maakt onderdeel uit van de persoonsgebonden aftrekpost voor giften. Om de hoogte van deze vergoeding in overeenstemming te brengen met vergelijkbare vergoedingen in de Wet IB 2001 en de Wet LB 1964, wordt het bedrag van de vergoeding verlaagd van € 0,20 naar € 0,19 per kilometer. Dit bedrag wordt niet meer geïndexeerd. 

3.7     Flexibilisering budgetsystematiek MIA, IEA en VAMIL

De milieu- en investeringsaftrek (MIA) en de energie-investeringsaftrek (EIA) zijn in 2006 en 2007 tijdelijk buiten toepassing gesteld vanwege een (dreigende) budgetoverschrijding. Hetzelfde is in 2007 gebeurd ten aanzien van de faciliteit voor de versnelde afschrijving milieubedrijfsmiddelen (VAMIL). Dit biedt geen zekerheid voor belastingplichtigen die gebruik willen maken van de regelingen. Daarom wordt de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de willekeurige afschrijving en de investeringsaftrek om budgettaire redenen kunnen worden aangepast, gewijzigd. Door de wijziging wordt een meerjarig evenwicht bereikt tussen het gebruik van de regelingen en de bedragen die ervoor zijn uitgetrokken. De aftrekpercentages (voor de MIA en de EIA) en eventuele aftopping van de afschrijving (voor de VAMIL) worden vóór het begin van elk jaar, aan de hand van een meerjarig beeld, vastgesteld. Alleen in het geval dat zich een zeer omvangrijke budgetoverschrijding dreigt voor te doen, kan tussentijdse sluiting nog aan de orde komen. 

3.8     Doorwerkbonus

De doorwerkbonus wordt per 1 januari 2009 ingevoerd. Deze bonus houdt in dat ouderen die blijven doorwerken in de leeftijd van 62 jaar tot 67 jaar in aanmerking kunnen komen voor een (heffings)korting op de te betalen inkomstenbelasting. De hoogte van de bonus loopt op met de leeftijd en met het inkomen uit arbeid (zie tabel). De bonus geldt alleen als de inkomsten uit tegenwoordige arbeid boven € 8.867 uitkomen. 
Leeftijd:626364656667
Bonuspercentage:5%7%10%2%2%1%
Maximaal:€ 2.295€ 3.214€ 4.591€ 918€ 918€ 459
 

3.9     Houdbaarheidsbijdrage

Van ouderen die 65 jaar of ouder zijn en geboren na 31 december 1945 wordt een houdbaarheidsbijdrage naar draagkracht gevraagd. Vanaf 2011 moeten ouderen met een inkomen hoger dan de grens tussen de tweede en derde inkomensschijf van € 32.127 een bijdrage leveren. Deze bijdrage is gelijk aan het verschil tussen het tarief tweede schijf en het tarief derde schijf toegepast op het deel van het inkomen dat vanaf 2011 extra in de derde schijf valt. 

3.10  Verhoging maximale ouderschapsverlofkorting en ontkoppeling van levensloopregeling

Met ingang van 1 januari 2009 wordt het recht op ouderschapsverlof uitgebreid van 13 naar 26 weken. Deze uitbreiding zorgt tevens voor een verhoging van het maximale bedrag van de ouderschapsverlofkorting. Vanaf die datum wordt de ouderschapsverlofkorting ook losgekoppeld van de levensloopregeling. 

3.11  Invoering inkomensafhankelijke aanvullende combinatiekorting

De inkomensafhankelijke aanvullende combinatiekorting (IACK) wordt per 1 januari 2009 ingevoerd. Deze heffingskorting maakt werken voor alleenstaanden en minstverdienende partners met kinderen aantrekkelijker. 

3.12  Splitsing lijfrenten

Voor lijfrentecontracten waarbij in het huidige beleid fiscaal moet worden gesplitst in een box 1-deel en een box 3-deel (door verzuimde lijfrentepremieaftrek of betaalde premies die de aftrekruimte overschrijden), zal de belastingheffing vanaf 1 januari 2009 de vormgeving van het lijfrentecontract volgen. De lijfrentetermijnen bij contracten met een box 1-vorm worden daarmee altijd volledig belast in box 1, dus ook voor zover de in het verleden betaalde premies niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking genomen zijn (of konden worden). Er wordt een beperkte saldomethode (uitkeringen pas belast vanaf moment dat een hoger bedrag wordt uitgekeerd dan in totaal aan premies is betaald) ingevoerd voor niet-afgetrokken premiebetalingen van maximaal € 2.269 per jaar. Tevens zal er een overgangsregeling gelden voor niet-afgetrokken premies in de jaren tot en met 2008. De bovenstaande wijziging geldt voor lijfrenteverzekeringen, lijfrentespaarrekeningen en lijfrentebeleggingsrechten. 

3.13  Afkoop kleine lijfrenten

Het wordt mogelijk om lijfrentekapitalen waarvan de waarde maximaal € 4.000 bedraagt op fiscaalverzachtende wijze af te kopen. Meerdere lijfrentes bij dezelfde verzekeraar worden hierbij als één lijfrente beschouwd. Het uitgekeerde bedrag wordt aangemerkt als een lijfrentetermijn en is belast in box 1. Het voordeel is echter dat de afkoop niet als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking wordt genomen, waardoor er geen revisierente is verschuldigd. Het bedrag van de maximale afkoopsom wordt jaarlijks geïndexeerd. Onder lijfrente wordt niet enkel de lijfrenteverzekering verstaan, maar ook de lijfrentespaarrekening en het lijfrentebeleggingsrecht. 

3.14  Afrekenverplichting bij emigratie

Om de wetgeving op dit punt in lijn te brengen met het Europese recht vervalt met ingang van 1 januari 2009 de afrekenverplichting bij emigratie die geldt voor bepaalde saldolijfrentenpolissen die zijn afgesloten vóór 14 september 1999 en onder het overgangsrecht van de Wet IB 2001 vallen. In afwijking hiervan werkt deze wijziging terug tot en met 16 september 2008 voor aanslagen die op deze datum nog niet onherroepelijk vaststaan. 

3.15  Verhoging maximumpremiegrondslag derde pijler

In verband met de fiscale facilitering van het banksparen is in 2008 de maximumpremiegrondslag in de derde pijler verlaagd. Hierdoor is het verschil tussen de tweede (arbeidspensioen) en de derde pijler (lijfrenteregime) toegenomen. Daarom wordt de maximumpremiegrondslag in de derde pijler per 1 januari 2009 verhoogd naar € 153.221. 

3.16  Uitbreiding digitale mogelijkheden voor ondernemer

Vanaf 1 januari 2009 kan een wijziging van de voorlopige aanslag en teruggaaf digitaal worden aangebracht. Daarnaast kan een schatting van het inkomen voor het komende belastingjaar en een VAR-aanvraag digitaal worden gedaan.  

4      Loonbelasting

 

4.1     Loonheffing directeur-grootaandeelhouder

Het loon van een dga wordt per 1 januari 2009 niet uit de loonheffing gehaald. Dat betekent dat het loon van de dga in aanmerking blijft komen voor de afdrachtvermindering voor speur- en ontwikkelingswerk (WBSO). Om de administratieve lasten te verlichten, wordt voorgesteld om de volgende aanpassingen in te voeren:1.     een vereenvoudigde loonaangifte;2.     een systeem waarbij maandaangiften met ongewijzigde gegevens eerder kunnen worden ingediend;3.     een eenvoudiger betalingssysteem, waarbij het betalingskenmerk gelijk blijft;4.     een verhoging van de grens voor kwartaalaangifte omzetbelasting van € 7.000 naar € 15.000.De onder punt 1 tot en met 3 genoemde maatregelen worden op 1 januari 2010 ingevoerd en de laatstgenoemde maatregel al op 1 januari 2009. 

4.2     Doorbetaaldloonregeling

De doorbetaaldloonregeling geldt voor dga’s die voor verschillende groepsmaatschappijen binnen het concern werkzaam zijn. Onder bepaalde voorwaarden mag de eerste werkgever loonbelasting inhouden op het totale loon. Eén van de voorwaarden is dat op verzoek van beide werkgevers en de werknemer een beschikking is afgegeven. Voor dga’s komt deze eis te vervallen. 

4.3     Belastingvrije vergoeding voor EVC-procedure

Vanaf 1 januari 2009 kan een werkgever een EVC-procedure belastingvrij vergoeden of verstrekken.  Als een werknemer de kosten van zo’n procedure voor zijn rekening neemt, vormen deze kosten in de IB-sfeer aftrekbare scholingsuitgaven. Tot het bedrag van deze kosten kan eventueel spaarloon worden gedeblokkeerd. Wanneer de werkgever die kosten betaalt, is de vergoeding of verstrekking voor de werknemer onbelast en kan de werkgever de afdrachtvermindering EVC aanvragen. 

4.4     Voortzetting tijdelijke regeling (loon in, loon over)

Volgens de hoofdregel wordt loon in beginsel toegerekend aan de periode waarin het aan de werknemer is betaald (loon in). Voor de jaren 2006 tot en met 2008 was het voor werkgevers mogelijk om later uitbetaald loon toe te rekenen aan een loontijdvak dat al verstreken is (loon over). Voorgesteld zijn de twee volgende regelingen. De eerste regeling is structureel en houdt het volgende in. Een in januari van het nieuwe jaar gedane inhouding op het loon dat de werknemer met betrekking tot het voorgaande jaar toekomt, mag de inhoudingsplichtige opnemen in de laatste aangifte over het oude jaar. De inhouding wordt berekend volgens de tarieven van het oude jaar. De tweede regeling wordt voor 2009 nog een keer verlengd en vervalt per 1 januari 2010. Loonbetalingen binnen het kalenderjaar mogen worden toegerekend aan de verstreken loontijdvakken waarop zij betrekking hebben, bijvoorbeeld door het indienen van correctieberichten. 

4.5     Afschaffing correctieberichten over lopend jaar

Wanneer een onjuiste of onvolledige aangifte loonheffingen is gedaan, is de inhoudingsplichtige verplicht een correctiebericht met de juiste gegevens in te dienen. Door de vele correctieberichten wordt de loonaangifteketen thans te ingewikkeld. Daarom wordt voorgesteld een correctiebericht dat betrekking heeft op een tijdvak van een lopend kalenderjaar vanaf 1 januari 2010 af te schaffen. Anders gezegd vanaf die datum moeten fouten in de aangifte over een tijdvak in een lopend kalenderjaar worden hersteld in de eerstvolgende aangifte met betrekking tot dat jaar. Op die wijze worden lonen, inhoudingen en afdrachten in totaal juist verantwoord. Eventueel misbruik zal worden bestraft met naheffingsaanslagen en boetes. Daarentegen blijft de correctieverplichting voor fouten in aangiften loonheffingen over verstreken kalenderjaren bestaan. Vanaf 1 januari 2010 hoeven de correctieberichten niet meer gelijktijdig met een aangifte te worden ingediend, waardoor de aan een correctiebericht verbonden financiële gevolgen ook niet meer worden gesaldeerd met die aangifte. 

4.6     Voortzetting tijdelijke regeling uitvraag jaarloongegevens

Voor 2006 en 2007 was een aantal werkgevers verplicht jaarloongegevens die onbruikbaar waren of verloren waren gegaan opnieuw aan de Belastingdienst te verstrekken. Deze verplichting was gebaseerd op een tijdelijke regeling die tot 2008 liep. Daarom wordt voorgesteld in de ministeriële regeling een bepaling op te nemen die het mogelijk blijft maken in bijzondere gevallen de jaarloongegevens 2008 uit te vragen. 

4.7     Codificatie fiscale behandeling WGA-lasten

Voor de werkgever vormen de lasten voor werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-lasten) kosten. Werkgevers die eigenrisicodrager zijn, mogen een deel van hun WGA-lasten verhalen op de werknemers. Werkgever die geen eigenrisicodrager zijn, mogen een deel van de premie verhalen op hun werknemers. De werkgever mag maximaal 50% van de WGA-premies verhalen op het netto loon van zijn werknemers. Bij de invoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is men er van uitgegaan dat de verhaalsmogelijkheid een zaak van werkgever en werknemer is waar de overheid buiten staat. Werkgever en werknemer kunnen afspraken maken over de toepassing van verhaal. Dat leidt echter niet tot het splitsen van een WGA-last in een werkgevers- en werknemersdeel. Beoogd gevolg daarvan is dat de werknemer het op hem verhaalde bedrag uit zijn netto loon moet betalen. De Rechtbank Haarlem oordeelde echter dat de verhaalde WGA-premie aftrekbaar is als negatief loon (Rechtbank Haarlem 6 mei 2008, nr. AWB 07/3458). Negatief loon vormt een aftrekpost op het bruto loon. Tegen deze uitspraak is door de inspecteur hoger beroep ingesteld. In het Belastingplan 2009 wordt voorgesteld dat de WGA-lasten die de werkgever op zijn werknemer verhaalt niet op het loon in mindering mogen worden gebracht. 

4.8     Loonbelasting op afkoopsommen

Met ingang van 1 januari 2009 worden ook afkoopsommen van lijfrenten onderworpen aan de heffing van loonbelasting. Dit geldt tevens voor afkoopsommen van andere periodieke uitkeringen zoals die ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval. 

5      Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

 

5.1     Verruiming definitie speur- en ontwikkelingswerk

Ter bevordering van innovatief ondernemerschap wordt de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie Volksverzekeringen (WVA) en de aftrek speur- en ontwikkelingswerk in de Wet IB 2001 geïntensiveerd, wat in 2009 resulteert in een verruiming van de definitie van speur- en ontwikkelingswerk. De verruiming ziet op technische nieuwe programmatuur waarbij gebruik wordt gemaakt van al bestaande componenten. 

6      Vennootschapsbelasting

 

6.1     Aanpassing beleggingsbegrip

De eisen die aan beleggingsinstellingen worden gesteld, sluiten in de praktijk niet goed aan bij de ontwikkeling dat beleggingsinstellingen het vastgoed steeds vaker houden via dochtervennootschappen (indirect vastgoed). In dit kader wordt het beleggingsbegrip aangepast. Dit begrip wordt op twee onderdelen uitgebreid. Zo wordt onder beleggen door een beleggingsinstelling mede begrepen het verstrekken van garanties ten behoeve van een met de beleggingsinstelling verbonden dochtermaatschappij en het uitlenen van bij derden (bijvoorbeeld een bank) aangetrokken gelden aan een verbonden dochtermaatschappij. Ook de financieringseisen worden uitgebreid. Er wordt geregeld dat voor de toepassing van de financieringslimiet zowel de van derden ingeleende gelden (voor zover die worden doorgeleend) als de vordering die bij het doorlenen ontstaat op de verbonden lichamen buiten beschouwing wordt gelaten. Hiernaast zal het voor de toepassing van de financieringslimiet niet uitmaken of een beleggingsinstelling direct of indirect vastgoed houdt. 

6.2     Verlaging Vpb-tarieven voor 2008 in verband met uitblijven rentebox

De Europese Commissie heeft nog geen uitsluitsel gegeven met betrekking tot de vraag of de optionele rentebox moet worden beschouwd als steun in de zin van de Europese staatssteunregels. Om deze reden heeft het voor 2008 gereserveerde budget voor de optionele rentebox een alternatieve bestemming gekregen. Er is gekozen voor een verlaging van het MKB-tarief in de vennootschapsbelasting tot 20% voor winsten tot € 250.000. De winst vanaf € 250.000 wordt belast tegen 25,5%. De huidige 2e schijf van 23% komt te vervallen. Deze lastenverlichting heeft effect op alle belastingplichtigen in de Vpb. De tariefverlaging geldt alleen voor het jaar 2008. Eventueel kan een aanpassing in het voorgestelde renteboxregime er toe leiden dat het incidentele karakter van de tariefsverlaging een permanent karakter krijgt. Hier kan echter pas uitsluitsel over worden gegeven nadat de Europese Commissie zich heeft uitgesproken. Vooralsnog wordt geen alternatieve bestemming gegeven aan het gereserveerde budget voor de optionele rentebox voor de jaren na 2009. 

7      Omzetbelasting

 

7.1     Verhoging algemeen BTW-tarief

In de Miljoenennota 2008 was aangekondigd dat vanaf 1 januari 2009 het algemene btw-tarief verhoogd zou worden van 19% naar 20%. Deze maatregel was toen echter nog niet in het wetsvoorstel Belastingplan 2008 opgenomen. Thans is bekend gemaakt dat het kabinet afziet van deze BTW-verhoging voor 2009. 

7.2     Aanpassing vrijstelling medische diensten

Voor de medische vrijstellingen in de omzetbelasting wordt verwezen naar de Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG). Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen blijkt dat deze vrijstelling in de praktijk te ruim uitwerkt. Daarom wordt de vrijstelling herijkt. Vanaf 1 januari 2009 is de gezondheidskundige verzorging van de mens alleen vrijgesteld van omzetbelasting als:·         de betreffende werkzaamheden worden uitgevoerd door beoefenaren van een (para)medisch beroep; ·         die een op dit beroep gerichte opleiding hebben voltooid waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet BIG; en·         deze gezondheidskundige verzorging behoort tot het deskundigheidsgebied van dit beroep en onderdeel vormt van de bedoelde opleiding. (Para)medische beroepsbeoefenaren zijn vanaf 2009 dus enkel vrijgesteld voor werkzaamheden waarvoor zij een gerichte opleiding hebben voltooid waarvoor de (examen)eisen zijn neergelegd bij of krachtens de Wet BIG. Andere diensten die zij in het kader van de gezondheidskundige verzorging van de mens verrichten, zijn belast. Daarbij valt te denken aan de diensten op het gebied van chiropraxie, osteopathie, acupunctuur, homeopathie en andere alternatieve geneeswijzen. 

8      Successiewet

 

8.1     Vrijstelling sportorganisaties

Aan het verzoek van de Tweede Kamer om sportverenigingen onder het regime voor algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) te brengen, wordt geen gehoor gegeven. Wel wordt voor hen met ingang van 1 januari 2009 een vrijstelling voor het successierecht, het schenkingsrecht en het recht van overgang geïntroduceerd. Deze vrijstelling geldt voor verkrijgingen door een vereniging of stichting die sportbeoefening bij die vereniging of stichting ten doel heeft. Deze vereniging of stichting moet zijn aangesloten bij een aangewezen landelijke sportorganisatie en moet zijn gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, de Nederlandse Antillen of Aruba. De minister van VWS zal in overeenstemming met de minister van Financiën bij ministeriële regeling landelijke sportorganisaties aanwijzen en voorwaarden opnemen waarmee kan worden bepaald of sprake is van een dergelijke organisatie. Belangrijk is dat er aan de verkrijging geen opdracht verbonden mag zijn die daaraan het karakter ontneemt van ‘te zijn geschied in het belang van de sportbeoefening’. Onder sport wordt verstaan een lichamelijke bezigheid met spel- en wedstrijdelement waarbij conditie en vaardigheid vereist zijn, onderscheidenlijk bevorderd worden. Hiertoe worden ook denksporten als schaken en dammen met spel- en wedstrijdelement gerekend. 

9      Motorrijtuigenbelasting en Belasting van personenauto’s en motorrijwielen

 

9.1     Milieumaatregelen in de BPM en MRB

In de Wet BPM en de MRB worden diverse maatregelen doorgevoerd om het gebruik van schone en zuinige auto’s te stimuleren en vervuilende en onzuinige auto’s zwaarder te belasten. Een overzicht:·         de verschuiving van de BPM naar de MRB in de periode 2009 tot en met 2013;·         de ombouw van de BPM-grondslag van de catalogusprijs naar CO2 in de periode 2009 tot en met 2013;·         de verlaging van het MRB-tarief voor zuinige auto’s en aardgasauto’s;·         de verhoging van het MRB-tarief voor motoren;·         de BPM-korting (bonus) voor zeer zuinige auto’s (label A) en de BPM-toeslag (malus) voor zeer onzuinige auto’s (label G) blijven in 2009 gehandhaafd. 

9.2     Verschuiving BPM naar MRB

Met het oog op de invoering van de kilometerheffing vanaf 2011, wordt de BPM vanaf 2008 in 5 jaar met 5% per jaar verlaagd en wordt in diezelfde periode de MRB verhoogd; de zogenoemde vluchtheuvelvariant. Tussen 2013 en 2018 wordt de resterende BPM in 6 gelijke stappen van 12,5% tot nihil afgebouwd. Het BPM-tarief is vanaf 2010 progressief afhankelijk van de absolute CO2-uitstoot. 

9.3     Ombouw BPM van catalogusprijs naar absolute CO2-uitstoot

Om autofabrikanten, importeurs en leasemaatschappijen tegemoet te komen, wordt vanaf 1 januari 2010 de BPM stapsgewijs omgebouwd van catalogusprijs naar CO2-uitstoot. Vanaf 2013 wordt er dan alleen geheven op basis van CO2. De BPM op basis van de absolute CO2-uitstoot gaat alleen gelden voor personenauto’s. Aangezien er voor bestelauto’s, kampeerauto’s en motoren geen of onvoldoende CO2-gegevens beschikbaar zijn, blijft de catalogusprijs als grondslag gehandhaafd. Vanaf 1 januari 2009 wordt een BPM-vrijstelling voor zeer zuinige auto’s ingevoerd. De vrijstelling geldt niet voor auto’s die vóór 1 januari 2009 voor het eerst in gebruik zijn genomen. Naast de CO2-grondslag zal de huidige fijnstofgrondslag in de BPM de komende jaren worden gehandhaafd.

 

9.4     Verlaging MRB-tarief voor personenauto’s

Voor auto’s met een CO2-uitstoot van maximaal 95 gram per kilometer voor dieselauto’s of maximaal 110 gram per kilometer voor andere auto’s wordt het al per 1 februari 2008 gehalveerde MRB-tarief met ingang van 1 april 2009 verminderd tot een kwarttarief.

 

9.5     Verlaging MRB-tarief voor personen- en bestelauto’s op aardgas

Om het gebruik van aardgasauto’s te stimuleren, wordt het MRB-tarief verlaagd tot het niveau van benzineauto’s. 

9.6     Verhoging MRB-tarief motoren

Voor motoren geldt een lager BPM-tarief dan voor personenauto’s, omdat motoren als minder luxe worden beschouwd. Voorgesteld wordt de MRB voor motoren te verhogen met eenzelfde percentage als voor personenauto’s. Naar verwachting zullen motoren niet onder de kilometerheffing vallen, zodat de BPM en MRB ook na de volledige invoering van de kilometerheffing in 2016 blijven bestaan.  

9.7     Vrijstelling waterstof

Om de verdere ontwikkeling van het gebruik van waterstof als brandstof te stimuleren en daarmee een bijdrage te leveren aan de vergroening van de mobiliteit, is voorgesteld het gebruik van waterstof vrij te stellen. 

10   Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm)

 

10.1  Vliegbelasting

De toepassing van het lage tarief (€ 11,25) wordt met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2008 uitgebreid. Het lage tarief is daarmee ook van toepassing op bestemmingen die op een vliegafstand van maximaal 3.500 kilometer van de luchthaven van vertrek liggen en die bestemming gelegen is:·         in een lidstaat van de EU; of·         in een land waarin ook minimaal één luchthaven is gelegen op een vliegafstand van ten hoogste 2.500 kilometer.Hiermee vallen bestemmingen als bijvoorbeeld Madeira, de Canarische Eilanden en verder gelegen bestemmingen in Marokko, Turkije en de Russische Federatie ook onder het lage tarief. Tevens wordt de definitie van boordpersoneel (die zijn vrijgesteld van vliegbelasting) met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2008 verruimd. 

10.2  Verpakkingbelasting

 De verpakkingsbelasting wordt op meerdere punten vereenvoudigd. Voor belastingplichtigen die producten invoeren en zonder toevoeging van extra verpakkingen in Nederland ter beschikking stellen, wordt een forfait geïntroduceerd om de hoeveelheid verpakkingen vast te stellen. Er wordt een delegatiebevoegdheid gecreëerd, zodat er afspraken met bedrijfssectoren of branches gemaakt kunnen worden. Daarnaast wordt de definitie van verpakkingen aangepast, zodat logistieke hulpmiddelen en verpakkingen die hoofdzakelijk geen verpakkingsfunctie hebben niet meer onder deze belasting vallen. Ook de definitie van concern en importeur wordt gewijzigd. Tevens vervalt het onderscheid tussen primaire en secundaire/tertiaire verpakkingen, waardoor het aantal tarieven sterk zal verminderen. Het tarief voor biokunststof wordt verlaagd naar het niveau van het tarief voor papier/karton. Voor indirecte export komt er een vermindering en de heffing bij loonverpakkers wordt verlegd naar de opdrachtgever. Componenten van en elementen in de verpakking hoeven niet meer apart te worden geadministreerd. De behandeling van verkooppuntverpakkingen wijzigt; belastingplichtig wordt de ondernemer die voor het eerst een ‘gevulde’ verkooppuntverpakking in Nederland ter beschikking stelt. Om de genoemde aanpassingen budgettair op te kunnen vangen, worden de tarieven van de verpakkingenbelasting ook aangepast. De wijzigingen treden in werking op verschillende tijdstippen. 

11   Wet op de accijns

 

11.1  Reparatie Wet op de accijns

Als gevolg van jurisprudentie van de Hoge Raad is de Wet op de accijns aangepast. In deze uitspraak had een natuurlijke persoon - geen ondernemer - wijn voor eigen gebruik vanuit een EU-lidstaat naar Nederland laten vervoeren. Volgens de Hoge Raad blijft de wijn in Nederland buiten de accijnsheffing, omdat het voor eigen gebruik is bestemd. Het door de Hoge Raad geconstateerde gebrek wordt door de wetswijziging hersteld. De terminologie in de Wet op de accijns wordt nauwer aangesloten op de terminologie in de accijnsrichtlijn. 

12   Algemene Wet Rijksbelastingen

 

12.1  Uitbreiding fictieve onderworpenheid van in niet-verdragsland werkzame werknemers

In de AWR is een bepaling opgenomen voor werknemers die werkzaam zijn binnen een gebied van een Mogendheid waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten en die dat loon niet heeft onderworpen aan een belasting naar het inkomen. Wanneer deze werknemer daar langer dan 3 aaneengesloten maanden werkzaam is en er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot een werkgever binnen het Rijk, wordt dit loon (bij fictie) geacht te zijn onderworpen aan een belasting die vanwege een andere Mogendheid wordt geheven. Daardoor is ter zake van dat loon het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 van toepassing. De bovenstaande bepaling wordt zodanig uitgebreid dat deze ook geldt voor werkgevers die zijn gevestigd in een andere EU-lidstaat. 

13   Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR)

 

13.1  Afschaffing medeondertekening bij toeslagen

De aanvrager en ontvanger van toeslagen worden verlost van de verplichte medeondertekening van de toeslagpartner en eventuele medebewoners. 

13.2  Moment van doorwerking wijzigingen in persoonlijke situatie

Wijzigingen in de toeslagen die optreden na de eerste dag van de maand werken door vanaf de eerstvolgende maand en niet direct vanaf de dag van wijziging. 

13.3  Uitstel toepassing Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen

De Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen is in het leven geroepen om burgers doeltreffende rechtsmiddelen te bieden tegen het niet tijdig beslissen door de overheid. Deze wet treedt op 1 januari 2009 in werking. Deze wet wordt echter pas over 3 jaar van toepassing op de beslistermijnen in de AWIR. 

14   Diverse

 

14.1  Afkoop kleine lijfrente en zorgverzekeringswet

Met ingang van 1 januari 2009 worden afkoopsommen van pre-Brede Herwaarderingslijfrenten en negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen onderworpen aan de inhouding van loonheffing. Als gevolg hiervan kan de systematiek van het Voortschrijdend Cumulatief Rekenen in de Zorgverzekeringswet niet worden toegepast. Daarom wordt voor dergelijke uitkeringen een loontijdvak van een kalenderjaar gehanteerd. 

14.2  Verlaging van het werkgeversdeel van de WW-premie

De WW-premie voor werkgevers wordt verlaagd in 2009. Hierdoor zien werkgevers een aanzienlijke besparing tegemoet. 

14.3  Afschaffing WW-premie voor werknemers

Het afschaffen van de WW-premie voor werknemers leidt niet alleen tot een substantiële lastenverlichting op arbeid, maar betekent ook een vereenvoudiging van de loonadministratie en de loonaangifte voor werkgevers. 

14.4  Afschaffing eerstedagsmelding

Het melden van nieuwe werknemers wordt versimpeld, doordat de eerstedagsmelding wordt afgeschaft. Daarbij geldt wel dat de inspecteur de bevoegdheid krijgt om maximaal een 5-jarige EDM-verplichting op te leggen. Dit geldt alleen in geval van bijzondere risico’s op fraude of illegale tewerkstelling.